Centrale Raad van Beroep: Weigering PGB door gemeente onterecht

De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 januari 2017 geoordeeld dat de gemeente Etten-Leur het persoonsgebonden budget (PGB) van een van haar inwoners ten onrechte had beëindigd.

De gemeente stelde dat van de uitwonende dochter van betrokkene mocht worden verwacht dat zij als mantelzorger haar moeder zou helpen bij het huishouden en weigerde een persoonsgebonden budget PGB.

De centrale raad van beroep oordeelt dat de gemeente niet van de dochter mag eisen dat zij de huishoudelijke hulp onbetaald verricht. Ook mag de gemeente bij de vaststelling van het recht op een voorziening niet aannemen dat de dochter de zorg onbetaald wilt leveren. De uitspraak is ook in de letselschadepraktijk van groot belang. De

PGB Ondersteuning huishouden vanwege lichamelijke beperkingen

Betrokkene heeft lichamelijke beperkingen die het haar onmogelijk maken haar volledige huishouden zelf te verrichten. Op basis van de WMO heeft zij hiervoor een PGB voor huishoudelijke hulp van 2 uur per week toegekend gekregen. Dit PGB had een looptijd tot 31 december 2014.

De dochter van betrokkene heeft de huishoudelijke hulp verleend en werd hiervoor vanuit het pgb betaald.

In oktober 2014 heeft betrokkene zich bij haar gemeente gemeld met het verzoek om verlenging van het pgb. Er heeft vervolgens, conform de wet, een huisbezoek plaatsgevonden.

De gemeente heeft vervolgens beslist dat betrokkene met ingang van 1 januari 2015 geen recht meer heeft op het pgb.

Bezwaar beslissing gemeente WMO

Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de gemeente.

Dit bezwaar is ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat betrokkene de problemen bij de huishoudelijke verzorging zelf kan oplossen door een beroep te doen op haar eigen sociale netwerk, in dit geval haar dochter. Daarbij is meegewogen dat twee uur zorg per week beperkt van omvang is, dat de dochter vlakbij betrokkene woont en dat zij geen betaalde baan elders heeft. Volgens het college mag van de dochter verlangd worden dat zij de zorg blijft leveren zolang haar persoonlijke situatie niet wijzigt.

Beroep instellen bij rechtbank

Betrokkene heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en voert aan dat er onterecht geen onderzoek is ingesteld of de dochter wel bereid is om de hulp onbetaald te blijven verrichten. Ter onderbouwing is een brief van de dochter overlegd waaruit blijkt dat de dochter niet bereid is deze hulp onbetaald te leveren en de hulp naar aanleiding van het ongegrond verklaren van het bezwaar ook daadwerkelijk zal staken.

Het college voert daarentegen aan dat in de Wmo 2015 nadrukkelijk is gekozen voor het uitgangspunt dat het de eigen verantwoordelijkheid van de burgers en hun sociale netwerk is om beperkingen bij de zelfredzaamheid en de participatie te compenseren. Gelet hierop ligt het in de rede dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat een beroep wordt gedaan op ondersteuning door de gemeente. Aan de tekst van de definitie van mantelzorg in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 noch aan het daarover gestelde in de memorie van toelichting, kan worden ontleend dat geen sprake is van mantelzorg als daar een tegenprestatie, bijvoorbeeld in geld, tegenover staat. Het college onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat mantelzorg niet kan worden afgedwongen, maar meent dat in de besluitvorming wel rekening mag worden gehouden met de mogelijkheid van mantelzorg als deze redelijkerwijs van een uitwonende dochter kan worden gevergd. Daarbij acht het college van belang dat het gaat om een gering aantal uren zorg en dat gesteld noch gebleken is dat de situatie van de dochter feitelijk is veranderd door bijvoorbeeld het aanvaarden van een betaalde baan.

Oordeel Centrale Raad van Beroep

De Raad heeft geoordeeld dat geen sprake is van mantelzorg als de zorgverlener voor zijn diensten betaald wilt worden. De hulp die de dochter tegen betaling eerder had geboden, kan daarom niet als mantelzorg worden aangemerkt. Deze hulp werd immers verleend op grond van een overeenkomst en vloeide niet direct voort uit de tussen moeder en dochter bestaande sociale relatie. Het feit dat de dochter vlakbij woonde, geen baan elders had en het om een gering aantal uren ging, betekent niet dat van de dochter verlangd mag worden dat zij de zorg blijft leveren.

De Raad heeft geoordeeld dat de gemeente bij de vaststelling of een betrokkene recht heeft op een voorziening op grond van de Wmo 2015 geen rekening mag houden met mantelzorg die wel geleverd zou kunnen worden, maar die een potentiële mantelzorger niet bereid is te leveren. Uit de wetsgeschiedenis van de Wmo 2015 blijkt ook dat mantelzorg niet kan worden afgedwongen en dat de gemeente vooraf moet onderzoeken of personen wel bereid zijn om onbetaald ondersteuning te bieden.

De Raad concludeert dan ook dat de hulp van de dochter niet kan worden aangemerkt als mantelzorg, zodat betrokkene niet in staat was tot het zelf (met behulp van haar dochter) doen van het huishouden. Zij heeft daarom nog steeds recht op een pgb.

Vragen over WMO en PGB?

Heeft u letselschade opgelopen en is uw PGB of voorziening van de WMO afgewezen? Neem vrijblijvend contact op met ons kantoor in Doetinchem, Arnhem of Nijmegen voor advies van een advocaat of juridisch adviseur over de mogelijkheden van bezwaar of (hoge) beroep. Bel 0800-44 55 000 of maak gebruik van het onderstaande contactformulier.

    Stel hieronder uw vraag
    Achternaam
    Telefoonnummer
    E-mailadres

    Door: mr. M.K. (Marit) Herngreen, jurist letselschade, NIVRE (regio Arnhem en Doetinchem)

    Altijd de juiste overeenkomsten en documenten bij de hand?

    Bekijk onze database

    Schrijf u in voor onze nieuwsbrief