Aansprakelijkheid gemeente voor letselschade door glijpartij

In de deelgeschillenprocedure draait het om de vraag of de gemeente aansprakelijk is voor letselschade door glijpartij op een brug. Is de brug gebrekkig of is er sprake van gevaarzetting waardoor de gemeente aansprakelijk is en schadeplichtig wordt. Deelgeschilprocedure in een letselschadezaak over de aansprakelijkheid gemeente voor letselschade door glijpartij.

Letselschade door glijpartij op brug

Het slachtoffer dat een schadevergoeding eist van de gemeente vanwege opgelopen letselschade door glijpartij, acht de gemeente aansprakelijk voor de val op de voetgangersbrug aan de boulevard van Scheveningen.

De betreffende loopbrug is 3 meter breed en geschikt voor voetgangers en rolstoelgebruikers. De loopbrug loopt schuin van de strandweg naar de parkeerplaats.

De brug heeft een stalen constructie en is geasfalteerd. Aan beide zijden van de brug is en stalen afscheiding van 65 centimeter hoogte aangebracht. Deze eindigen in stalen geleideranden schuin aflopend tot aan het einde van de brug en gaat over in de asfaltlaag. De geleideranden zijn niet van asfalt voorzien en circa 20 centimeter breed met een hoogte van 160 centimeter.

Letselschade door glijpartij

Het slachtoffer komt ten val nadat zij uit de auto is gestapt en van de parkeerplaats de brug op liep. Omdat het licht gevroren had was de geleiderand glad. Op de geleiderand lag een ijslaag. Bij het uitstappen is het slachtoffer uitgegleden en gevallen. Vanwege het letsel is zij naar de SEH (Spoedeisende hulp) gebracht van het Bronovo Ziekenhuis in Den Haag. Zij had een gebroken enkel en spaakbeen. Ook waren de enkelbanden afgescheurd. Om de breuken te fixeren is het slachtoffer geopereerd en is er een stalen pin in het been geplaatst. Nadien volgde een lang revalidatietraject met fysiotherapie. Van de letsels is het slachtoffer niet geheel genezen. Nog steeds heeft zij klachten en beperkingen.

Deelgeschilprocedure over aansprakelijkheid gemeente

De brug wordt gerekend tot de openbare weg en wordt beheerd door de gemeente. Op de brug waren geen waarschuwingsborden geplaatst. Evenmin werden voetgangers op andere wijze gewaarschuwd voor risico’s op vallen en uitglijden vanwege gladheid.

Het slachtoffer stelt de gemeente aansprakelijk voor haar letselschade en vordert een schadevergoeding. De gemeente wijst aansprakelijkheid af, waarna het slachtoffer een deelgeschil start bij de Rechtbank Den Haag op grond van artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het slachtoffer vraagt de rechter te verklaren voor recht dat de gemeente aansprakelijk is en een schadevergoeding dient te betalen vanwege de letselschade.

In de deelgeschillenprocedure wordt de aansprakelijkheid gebaseerd op de artikelen 6:174 en 6:162 BW (aansprakelijkheid voor opstal en onrechtmatige daad).  Gesteld wordt dat de brug gebrekkig is en gevaar oplevert voor uitglijden en vallen met risico op letselschade. De gemeente is risico aansprakelijk voor gebreken aan de brug, maar ook op grond van onrechtmatige daad omdat zij er niet voor heeft gezorgd dat de brug in goede staat verkeerde en niet werd gewaarschuwd voor gevaar van gladheid.

Bovendien had de gladheid makkelijk kunnen worden voorkomen door het aanbrengen van een antisliplaag op de geleideranden. Maar ook hadden de voetgangers adequaat moeten worden gewaarschuwd voor gladheid.
De gemeente verweert door te stellen dat de brug niet gebrekkig is, er is ook geen sprake van een gevaarzettende situatie die noopte tot waarschuwen. Voor zover dat wel het geval zou zijn, is er sprake van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer. Zij had immers (ook) zelf moeten opletten en had kunnen weten dat bij vorst er gladheid kan optreden.

Deelgeschilprocedure bij rechtbank Den Haag

Het verzoek van de gedupeerde is gebaseerd op artikel 1019w Rv, een deelgeschilprocedure. In de deelgeschillenprocedure bij letselschade kan de rechter worden gevraagd een uitspraak te doen over een onderdeel van het geschil waarover partijen het niet eens zijn, met als voorwaarde dat bij beëindiging van de rechtsvraag partijen dichter bij de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst brengt ter afwikkeling van de letselschade. De rechtbank van mening dat het onderhavige geschil past binnen de regels van de deelgeschillenprocedure.

De vraag die beantwoord moet worden is of de gemeente in haar hoedanigheid van wegbeheerder aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. Het slachtoffer baseert haar vordering op artikel 6:174 BW en 6:162 BW (aansprakelijkheid opstal en onrechtmatige daad).

Zorgplicht wegbeheerder

Op de gemeente als wegbeheerder rust de zorgplicht ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Het betreft een risicoaansprakelijkheid. Er zijn maatstaven ontwikkeld ter beoordeling van de aansprakelijkheid in het zogenaamde Wilnis arrest (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155 (Wilnis), r.o. 4.4.3 en herhaald in onder meer HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 (Reaal/Deventer).

Of de weg voldoet aan de eisen die er aan mogen worden gesteld gezien het beoogde gebruik (in deze letselzaak, verbinding tussen strand en parkeerplaats voor voetgangers) en dus niet gebrekkig is, moet naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of het deugdelijk is met het oog op het voorkomen van gevaar voor personen en zaken. Van belang mee te nemen in deze beoordeling is de kans dat er zich een ongeluk voordoet en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen in redelijkheid te vragen zijn.

Gebrekkige opstal door gladheid

In een arrest van de Hoge Raad  (HR 3 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2202, NJ 2002/465 (ZOAB) is bepaald dat de aanwezigheid van ijzel of sneeuw op het wegdek waardoor gladheid wordt veroorzaakt niet kan worden aangemerkt als gebrek in de zin van artikel 6:174 BW. Deze vordering kan daarom niet worden toegewezen.
Wel kan de wegbeheerder aansprakelijk zijn uit hoofde van zorgplicht op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Getoetst moet dan worden of is voldaan aan de Kelderluikcriteria.

In de letselschadezaak stelt de gedupeerde dat de brug gevaarzettend is, omdat deze als bouwwerk niet voldoet aan het Bouwbesluit.Specifiek wordt verwezen naar de veiligheidsnorm neergelegd in artikel 2.17:

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.27 heeft, voor zover een zijkant van de vloer meer dan 1 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, aan die zijkant een niet beweegbare afscheiding.’

De rechtbank is van mening dat het artikel anders moet worden gelezen dan gedupeerde doet. De rechtbank legt uit dat de brug/hellingbaan vanaf het moment dat en voor zover daar sprake van is, deze een meter hoger ligt dan de aansluitende vloer, een niet beweegbare afscheiding moet hebben. De brug/hellingbaan voldoet hieraan, dit artikel van het bouwbesluit is niet geschonden zodat de brug voldoet aan deze veiligheidsnorm.

Dat geldt ook voor het aangehaalde artikel 2.45 van het Bouwbesluit:

‘Een voorgeschreven hellingbaan moet aan de zijkant een aaneengesloten geleiderand hebben, met een vanaf de vloer van de hellingbaan gemeten hoogte van ten minste 0,04 m. Dit is om te voorkomen dat een wiel van bijvoorbeeld een rolstoel of rollator naast de hellingbaan terecht komt, waardoor de rolstoel of de rollator kan kantelen’.

De veiligheidsnorm in dit artikel heeft als doel te voorkomen dat iemand met een rolstoel of rollator van de hellingbaan/brug afvalt. De norm is niet geschreven voor verzoekster met letselschade en niet van toepassing op haar ongeval of situatie.

Ook stelt de gedupeerde dat de inrichting van de brug niet voldoet aan de met de in de branche geldende voorschriften en gebruiken. Verzoeker wijst op de CROW Ontwerpwijzer bruggen voor langzaam verkeer. Op pagina 165 onder ‘9.8.3 Stroefheid’ staat:

‘Om uitglijden te voorkomen, moet een brugdek een zekere stroefheid hebben. Een stroeve toplaag is hiervoor in het algemeen voldoende. Op stalen, betonnen, houten of kunststof bruggen leent een slijtlaag zich hier goed voor. Deze kunststoflaag waarin steenslag is aangebracht is verkrijgbaar in diverse kleuren. Bij een betonnen brug is opruwing van het brugdek ook voldoende, of anders het aanbrengen van een laag asfalt.’

Naar stellingen van de verzoeker voldoet de brug niet aan dit criterium, in het bijzonder de geleiderand waarop zij uitgleed. Aldus de rechtbank is de bepaling van toepassing op het brugdek, niet de geleiderand. Het brugdek is voldoende stroef. Het voorschrift is niet van toepassing op de geleiderand.

Door de verzoeker zijn geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd, gesteld of gebleken die kunnen leiden tot de conclusie dat er veiligheidsnormen zijn geschonden. Vast staat dat voor de bouw van de brug een WABO-vergunning is afgegeven. De brug is daarmee getoetst en akkoord bevonden aan de op dat moment geldende reglementen uit het Bouwbesluit. Ook door de gemeente is voorafgaand aan de bouw een analyse is gemaakt, met als conclusie dat de brug voldoende veilig is. Aan een omkering van de bewijslast komt de rechtbank niet toe.

De ‘kelderluikcriteria’

De gedupeerde stelt verder dat de gemeente aansprakelijk is omdat de brug niet geschikt is voor het beoogde gebruik. De brug levert voor de voetgangers een groter gevaar op dan waarop een voetganger bedacht hoeft te zijn. Gezien het geringe hoogte verschil tussen de niet beweegbare afscheidingen, het hellingvlak, de geleiderand en anderzijds de boulevard, valt te verwachten dat voetgangers niet de gehele brug zullen aflopen maar voor het einde over de geleiderand de brug zullen verlaten. Omdat dit is te voorzien en de gemeente zorgvuldigheidshalve en veiligheidshalve hier rekening mee had moeten houden, had de geleiderand moeten worden voorzien van een antisliplaag. Omdat de antisliplaag ontbreekt is de brug (nog steeds) gebrekkig.
De gemeente verweert door te stellen dat de geleiderand niet tot de brug/loopvlak behoort maar tot de zijconstructie van de brug. Om welke reden deze niet stroef hoeft te zijn dan wel voorzien moet worden van antislip.

De rechtbank volgt de gemeente Den Haag. De rechtbank oordeelt dat het voor voetgangers kenbaar moet zijn geweest dat de geleideranden geen deel uitmaken van het loopgedeelte van de brug en dat het de bedoeling is het geasfalteerde gedeelte van de brug (het loopgedeelte) af te lopen totdat dit overvloeit in het wegdek van de boulevard. De rechtbank acht de inrichting van de brug niet gebrekkig of gevaarlijk, ook al zouden voetganger de brug verlaten via de geleiderand. De rechtbank beschouwd de geleiderand duidelijk kenbaar als constructie van de brug en niet als loopvlak. Er is sprake van een hoogte en kleurverschil tussen loopvlak en geleiderand.
Het gebruik van de geleiderand als ongeschikte plaats om de brug te verlaten, moet worden gezien als afwijkend gebruik en komt voor rekening van de gebruikers/voetganger. Van de gebruiker/voetganger wordt dan de nodige voorzichtigheid en oplettendheid gevraagd.

Al deze kenmerken maken het dat de gemeente met een redelijk hoge mate van waarschijnlijkheid kon aannemen dat voetgangers de brug geheel zouden aflopen over het loopvlak. Maar ook dat het voor de niet steeds oplettende voetganger duidelijk is dat de geleiderand niet bedoeld is als op- of afstap plaats. Dit wordt niet anders als weersomstandigheden kunnen meebrengen dat er sprake is van gladheid. Er was geen reden om waarschuwingsborden te plaatsen.

Ook is niet gebleken dat de kans op ongevallen groot is waar het slachtoffer ten val kwam. Er zijn ook geen eerdere of andere meldingen bekend van glijpartijen op de brug.

Er is geen reden om aan te nemen dat de gemeente Den Haag had moeten zorgen voor extra veiligheidsmaatregelen. De rechtbank Den Haag wijst de vordering van de verzoeker met letselschade af. De gemeente is niet aansprakelijk voor de glijpartij en hoeft geen schadevergoeding te betalen.

Proceskosten en advocaatkosten

Voor wat betreft de proceskosten kunnen deze worden toegewezen mits deze de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. Het moet redelijk zijn dat de advocaatkosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moeten ook redelijk zijn.

Ook heeft de rechter de vrijheid (in de deelgeschilprocedure) om de proceskostenveroordeling af te wijzen of toe te wijzen. Dit is anders als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van dit laatste is volgens de rechtbank geen sprake, in tegenstelling tot hetgeen de gemeente aanvoert omdat op voorhand al duidelijk was dat het verzoek niet zou slagen. De rechtbank Den Haag vindt het redelijk dat de proceskosten en de advocaatkosten zijn gemaakt.

Voor de advocaatkosten acht de rechtbank een uurtarief van € 250,- per uur redelijk. Het aantal uren schat de rechtbank op 15 gezien de complexiteit van de letselschadezaak. Echter omdat de gemeente niet aansprakelijk is voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende letselschade, zal ook het verzoek de gemeente te veroordelen in de kosten van het deelgeschil en de advocaat worden afgewezen.

Advocaat deelgeschilprocedure

Heeft u letselschade opgelopen en wilt u advies over een deelgeschilprocedure? Bel vrijblijvend met onze letselschade advocaat 0800-4455000 of gebruik het onderstaande contactformulier voor een terugbelverzoek. Onze advocaten en letselschadespecialisten werken landelijk en zijn lid van het Keurmerk Letselschade.

Door: mr. O.A.M. (Oscar) Hijink. LSA Letselschade advocaat Nijmegen

    Uw naam
    Uw telefoonnummer
    Uw e-mailadres
    Bron: Rechtbank Den Haag uitspraak 22-11-2016 zaaknummer C/09/514112 / HA RK 16-335

    Altijd de juiste overeenkomsten en documenten bij de hand?

    Bekijk onze database

    Schrijf u in voor onze nieuwsbrief