Op grond van artikel 249 en artikel 250 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter een in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten volgens het zogenaamde liquidatietarief.
In het procesrecht spelen de kosten van een procedure altijd een rol. Dit artikel beschrijft wie verantwoordelijk is voor de proceskosten bij de intrekking van een kort geding.
Proceskosten bij intrekking kort geding
In de kwestie die werd voorgelegd had de advocaat van eiser een kort geding opgestart in een IE kwestie. Een kort geding kan worden ingetrokken door de eiser met een mededeling van eiser aan gedaagde met deze strekking. Gedaagde kan dit ‘herroepen’ door de rechter in kort geding tijdig te verzoeken een beslissing af te geven over de proceskosten (249 jo 250 Rv).
De proceskostenveroordeling op grond van art. 249 en 250 Rv is een andere proceskostenveroordeling dan die op grond van artikel 1019 Rv.
Intrekking kort geding
Nadat het kort geding was in getrokken door de advocaat werd een bodemprocedure aanhangig gemaakt met nagenoeg dezelfde vordering. Waarop de advocaat van de gedaagde partij de rechter verzoekt om de eiser te veroordelen in de proceskosten (249 jo 250 in samenhang met 1019 RV). De rechter diende de vraag te beantwoorden of er een grondslag bestaat voor een veroordeling van de eiser in de proceskosten die gedaagde heeft gemaakt voor het kort geding en de voorbereiding daarvan, buiten het liquidatietarief om. In tussentijd hadden partijen een schikking getroffen. De voorzieningen rechter legt een aantal vragen aan de Hoge Raad te Den Haag voor.
Verzoek beslissing over proceskosten
Als de gedaagde dat nog niet voor de zittingsdatum van het kort geding had gedaan, heeft hij nog een termijn van veertien dagen na de zittingsdag om het bureau van de voorzieningenrechter om een (nieuwe) datum te verzoeken waarop zijn vordering tot het beslissen over de proceskosten wordt behandeld. Natuurlijk moet de advocaat van gedaagde tijdig mededeling hiervan doen aan eiser.
Het staat de eiser vrij de proceskosten of de hoogte daarvan te bestrijden. Waarop weer de gedaagde verweer kan voeren door te specificeren en aannemelijk te maken.
Uiteindelijk is het aan de voorzieningenrechter om te bepalen of hij het noodzakelijk acht dat dit geschil over de proceskosten ter terechtzitting wordt behandeld. Dit kan schriftelijk of een mondelinge behandeling zijn.
Ook kan het natuurlijk zijn dat partijen voor de zitting een schikking bereiken maar eiser een uitspraak wil over de proceskosten. In dat geval kan de eiser een beslissing over de proceskosten afdwingen door op de terechtzitting te verschijnen en zijn vorderingen te verminderen door intrekking van de hoofdvordering, zodat alleen de vordering tot veroordeling van de gedaagde in de proceskosten ter beoordeling overblijft.
Schikking en advocaatkosten
De Hoge Raad concludeert dat in het geval procespartijen een schikking bereiken is eiser, die het geding heeft ingetrokken, niet de “in het ongelijk gestelde partij is”, zoals beschreven in 1019 Rv. Omdat partijen een schikking troffen merkt de Hoge Raad de gedaagde (in deze situatie) aan als de in het ongelijk gestelde partij. De kosten die worden gemaakt om de kosten van het ingetrokken kort geding vast te stellen, vallen echter niet onder het bereik van 1019h Rv en dienen dus te worden begroot met toepassing van het liquidatietarief (249 jo 250 Rv).
Contact
Bel naar 0800 – 44 55 000 voor vrijblijvend deskundig advies. Of vul het onderstaande contactformulier.
Den Haag Hoge Raad 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087